Vereniging failliet? Ben je dan als bestuurder aansprakelijk?
Nieuwe regels voor aansprakelijkheid
Op dit moment is er nog geen wettelijke regeling voor aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen in een faillissement van niet-commerciële verenigingen en stichtingen. Alleen als sprake is van commerciële stichtingen en verenigingen die aan de heffing van vennootschapsbelasting onderworpen zijn geldt het normale faillissementsregime. Ook buiten faillissement ontbreekt overigens een dergelijke regeling. Het komt erop neer dat de positie van bestuurders van niet-commerciële verenigingen en stichtingen nu onduidelijk is. Deze onduidelijkheid levert relatieve ‘veiligheid’ op voor bestuurders van niet commerciële stichtingen en verenigingen.
De wetgever heeft het voornemen daar een einde aan te maken. Met het wetsvoorstel van 30 juni 2016 probeert de wetgever de regels voor aansprakelijkstelling bij faillissementen te uniformeren.
Met dit wetsvoorstel beoogt de wetgever een voor alle rechtspersonen geldende uniforme regeling in het Burgerlijk Wetboek op te nemen. Deze uniforme regel komt erop neer dat bestuurders en commissarissen van alle rechtspersonen aansprakelijk zijn als na het faillissement blijkt dat de bestuurder(s) zijn (hun) taak kennelijk onbehoorlijk heeft (hebben) vervuld. Deze regeling geldt uitsluitend in geval van een faillissement en kan (alleen) worden ingesteld door de faillissementscurator. De betrokken bestuurders kunnen aansprakelijk worden gesteld voor het boedeltekort. Door deze uniformering lopen dus ook bestuurders en commissarissen van niet-commerciële verenigingen en stichtingen gevaar, terwijl dat risico eerder minder groot was.
Onbezoldigde functionarissen
Dit geldt in mindere mate voor onbezoldigde functionarissen. Dit zijn functionarissen die voor hun werkzaamheden geen vergoeding ontvangen, anders dan een vergoeding voor daadwerkelijk gemaakte onkosten.
Voor deze onbezoldigde bestuurders is een bepaling opgenomen die meebrengt dat de bewijsvermoedens die nu in de wet staan (artikel 2:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek) niet voor hen gelden. Deze bewijsvermoedens komen erop neer dat als niet is voldaan aan de publicatie- en/of boekhoudplicht, vaststaat dat het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en dat wordt aangenomen dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Dat is een schrale troost.
Voor alle bestuurders van niet-commerciële verenigingen en stichtingen die een – al is het maar een beperkte – vergoeding ontvangen anders dan de betaling van daadwerkelijk gemaakte onkosten geldt dus dat zij – als het voorstel daadwerkelijk wet wordt – onder de werking van de faillissementsaansprakelijkheid vallen. Het is maar de vraag of dan, naast de financiële druk en andere incidenten, niet ook het aantal vrijwillige bestuurders zal teruglopen.