Goedkoop is duurkoop?
Het is ongetwijfeld bekend. Volgens vaste jurisprudentie is het uitgangspunt dat een aannemer goed en deugdelijk werk moet leveren, dat verder natuurlijk moet voldoen aan de overeenkomst.
De vraag die gesteld kan worden, is of de ene aannemer kan volstaan met het leveren van mindere kwaliteit dan de andere aannemer, bijvoorbeeld omdat de ene aannemer een allround klussenbedrijf is die een lagere prijs rekent dan de andere – meer gespecialiseerde – aannemer.
Een interessante vraag, waar de rechtbank Overijssel zich enige tijd geleden over uitliet. Een klussenbedrijf had een werk aangenomen, bestaande uit het compleet vernieuwen van een badkamer inclusief sanitair en tegelwerk tegen een betrekkelijk laag bedrag: ruim € 6.600.
Die vernieuwing was niet naar de zin van de opdrachtgever: er was sprake van slechte montage en onvakkundig tegelwerk. Er volgde een rapport van een deskundige, die onder meer toetste aan de “Uitvoeringsrichtlijn voor het Aanbrengen van Wand- en Vloertegelwerk in Reguliere Toepassing”, vastgesteld door het IKOB-BKB. Daar voldeed het werk niet aan.
Wat was het verweer van het klussenbedrijf? Dat het “maar” een klussenbedrijf was. Die vond dat de opdrachtgever niet dezelfde kwaliteit kon verwachten als van een gespecialiseerd tegelzetter, en dat die uitvoeringsrichtlijn dus ook niet relevant was. Het klussenbedrijf voerde ook geen kwaliteits-logo of keurmerk.
Snijdt dat verweer hout? Nou, als het klussenbedrijf de verwachtingen bij het aangaan van de overeenkomst inderdaad in die zin had getemperd, wellicht wel. Maar dat was niet gebeurd. Vakbekwame kwaliteit mocht de opdrachtgever, die consument was, dus ook gewoon verwachten. Ook al was de prijs daar wellicht niet helemaal naar.
En de kantonrechter vond dat voor de vraag of vakbekwaam gehandeld was, gekeken mocht worden naar de uitvoeringsrichtlijn (ook al was die niet overeengekomen), omdat die breed gedragen was in de branche en daaruit dus – kort gezegd – blijkt wat volgens de branche goed en deugdelijk werk is.
Nu de aannemer de gebreken niet had willen herstellen en hij in verzuim verkeerde, opteerde de opdrachtgever voor vervangende schadevergoeding. Die was volgens de opdrachtgever gelijk aan de kosten voor het compleet – nu wel vakbekwaam – vernieuwen van de badkamer: ruim € 11.000.
Het klussenbedrijf vond dat oneerlijk, omdat de consument daarmee op zijn kosten een duurdere, want vakkundig aangelegde badkamer, zou krijgen. Die redenering ging volgens de rechter natuurlijk niet op, want dat had de opdrachtgever bij aanvang al verwacht. Dan had het klussenbedrijf die verwachting maar moeten temperen.
De les? Voor de opdrachtgever was goedkoop (daargelaten het gedoe dat de opdrachtgever ervan had) dit keer nu eens geen duurkoop, voor de aannemer wel. De aannemer moet altijd goed en deugdelijk (vakbekwaam) werk leveren. Verschuilen achter een lage prijs of iets dergelijks is in beginsel niet aan de orde.