Spring naar inhoud

Biedt het pandrecht (schijn)zekerheid?

Vaak wordt bij het aangaan van een zakelijke financiering om zekerheid voor de (terug)betaling gevraagd. Deze zekerheid wordt meestal gegeven in de vorm van een pandrecht. Als het even kan wordt alles wat los (en niet vast) zit door de schuldenaar in pand aan de schuldeiser gegeven. Zoals inventaris, machines, voorraad en vorderingen. Zodra iets met de grond of een gebouw verbonden is (en dus vast zit) kan er ook zekerheid worden gegeven, dit gebeurt dan in de vorm van het meer bekende hypotheekrecht. Elk pandrecht kan worden gevestigd bij een notariële akte, maar vaak ook onderhands met een overeenkomst. In sommige gevallen moet die overeenkomst worden geregistreerd bij de Belastingdienst. De vestiging van een pandrecht is dus zo geregeld, terwijl de gevolgen soms groot zijn. Als een pandrecht niet goed wordt gevestigd krijgt de schuldeiser soms te veel of juist helemaal geen zekerheid.

Wat is een pandrecht?

Een pandrecht is een zekerheidsrecht voor een schuldeiser. Een pandrecht wordt gevestigd om zekerheid te krijgen voor de betaling van een geldvordering. Een pandrecht kan op alle goederen die voor overdracht vatbaar zijn worden gevestigd. Naast voorraad, machines, inventaris en vorderingen is, komt het pandrecht op aandelen veel voor. Dit zekerheidsrecht moet altijd via de notaris worden gevestigd.

Waarom een pandrecht?

Een pandrecht biedt aan de schuldeiser ten behoeve van wie het gevestigd is (de pandhouder) twee grote voordelen. Hij heeft het recht van parate executie en hij is separatist in een faillissement. Het recht van parate executie houdt in dat de pandhouder de verpande goederen in het openbaar kan verkopen zonder tussenkomst van de rechter. Natuurlijk kan dit alleen indien de schuldenaar in verzuim is met de terugbetaling van de vordering.

De positie als separatist geeft de schuldeiser een sterke positie in een faillissement van zijn schuldenaar. Hij kan namelijk handelen alsof er geen faillissement is, zodat de opbrengst uit de verkoop van de verpande goederen aan hem toekomt.

Soorten pandrechten

Er zijn twee soorten pandrechten, het vuistpandrecht en het stil pandrecht. Bij een vuistpandrecht moet naast de overeenkomst van pandrecht het verpande goed ook in de macht van de pandhouder worden gebracht. Dit betekent dat je als schuldenaar niet meer over het goed kunt beschikken. In veel gevallen zal dit natuurlijk niet praktisch zijn. Denk aan een pandrecht op een machine voor de productie. Deze machine moet in gebruik blijven bij de schuldenaar, omdat zonder deze machine de werkzaamheden niet kunnen worden uitgevoerd en terugbetaling waarschijnlijk onmogelijk wordt. Voor deze gevallen is er het stil pandrecht. Een stil pandrecht wordt gevestigd bij een notariële akte of een onderhandse geregistreerde akte en komt in de praktijk erg veel voor.

Risico’s stil pandrecht

Aangezien het vuistpandrecht buiten de notaris omgaat beperk ik me nu verder tot het stil pandrecht. Helaas kom ik met betrekking tot deze pandrechten regelmatig (onderhandse) akten tegen waarbij aan de vestigingsvereisten niet is voldaan of waarbij het onduidelijk is waar het pandrecht precies op rust. De gevolgen kunnen groot zijn. Het levert in eerste instantie voer voor discussie op tussen schuldenaar en schuldeiser en eventueel hun advocaten. Maar het niet voldoen aan de vereisten zorgt er ook voor dat het pandrecht niet tot stand is gekomen en de schuldeiser dus geen bijzondere positie heeft verkregen.

In gevallen waarbij het onduidelijk is waar het pandrecht op rust is er wel een geldig pandrecht gevestigd, maar ontstaat er discussie of een goed wel of niet verpand is. Met andere woorden: is er bij de vestiging van het pandrecht voldaan aan het ‘bepaalbaarheidsvereiste’? Dit komt nogal eens voor bij de verpanding van vorderingen. Zo ook in onderstaand geval waarbij de Hoge Raad op 22 november 2019 zich heeft uitgesproken over de vraag welke maatstaf moet wordt gehanteerd voor dit bepaalbaarheidsvereiste.

(Schijn)zekerheid

De situatie is als volgt. In 2010 zijn A en B overeengekomen dat A al zijn bestaande en toekomstige vorderingen aan B verpandt. Tevens spreken zij af dat periodiek lijsten met debiteuren worden geregistreerd, zodat ook deze toekomstige vorderingen onder het pandrecht vallen. Ook in 2014 wordt een pandakte geregistreerd waarbij A alle bestaande vorderingen per 20 januari 2014 verpandt aan B. De vorderingen zijn vermeld op een 155 pagina’s tellende lijst. Op de lijst ontbreekt echter een vordering. Op 21 januari 2014 wordt A failliet verklaard. Tussen B en de schuldenaar van de ontbrekende vordering ontstaat een conflict over de vraag of deze vordering rechtsgeldig aan B is verpand.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een pandrecht rechtsgeldig tot stand komt indien de pandakte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat. De bedoeling van partijen is daarbij niet relevant. Nu in de verpanding van januari 2014 wordt verwezen naar een specifieke lijst waarop de betreffende vordering niet stond vermeld, was de vordering dus niet aan B verpand.

Conclusie

Het arrest van 2019 toont aan hoe belangrijk het is om zekerheidsrechten op de juiste wijze en in de juiste bewoordingen te vestigen. B heeft op 20 januari 2014 (al dan niet bewust) schijnzekerheid van A gekregen. Aannemelijk is dat het pandrecht wel rechtsgeldig was geweest als in de pandakte had gestaan dat alle vorderingen per 20 januari 2014 werden verpand.

Een pandrecht kan de positie van een schuldeiser versterken mits het op de juiste wijze wordt gevestigd. Niemand zit immers op schijnzekerheid te wachten. Ook is een pandrecht niet in alle gevallen het juiste middel om de gewenste zekerheid te verkrijgen. Het vestigen van een pandrecht is dus in veel gevallen maatwerk, waarbij de hulp van een notaris of advocaat een echte meerwaarde is. Wil je nader advies over de mogelijkheden om zekerheid te krijgen of te geven, neem dan contact met mij of één van mijn collega’s op.