Spring naar inhoud

Draagvlak in het omgevingsrecht

Ruimtelijke ontwikkelingen met een grote impact op de omgeving stuiten soms op veel weerstand. Dat geldt onder meer voor grote windparken die van veraf zichtbaar zijn en vele hectares aan glimmende zonnepaneelvelden. Die zullen de komende jaren blijven herrijzen. Uit het Klimaatakkoord en de daarop volgende Regionale Energie Strategieën (RES) nationale afspraken volgt dat dertig regio’s in Nederland in 2030 op hun grondgebied jaarlijks gezamenlijk 35 terawattuur (TWh) elektriciteit willen produceren die is opgewekt uit wind- en zonne-energie op land. Om weerstand tegen omvangrijke projecten te beperken kan het vooraf creëren van draagvlak worden verlangd van initiatiefnemers.

Op grond van bijvoorbeeld gemeentelijk of provinciaal beleid kan van een initiatiefnemer worden verlangd dat hij (specifieke) inspanningen verricht die zijn gericht op het informeren van omwonenden en het verwerven of vergroten van het maatschappelijk draagvlak voor de gewenste ontwikkeling. Het niet behoorlijk nakomen van een dergelijke verplichting kan voor het bestuursorgaan reden zijn de gewenste medewerking niet te verlenen.

Deze (aanvullende) kaders die gesteld kunnen worden voor de invulling van draagvlak kunnen dan een grond vormen voor de toetsing van een ontwikkeling. Zie bijvoorbeeld een uitspraak van 18 december 2019 over een windpark in Venlo. Het weigeren van planologische medewerking, enkel omdat er in de omgeving geen draagvlak is, is echter niet toegestaan.

Maar wat kan de overheid dan van een initiatiefnemer verlangen, als het gewenst is dat er draagvlak wordt gecreëerd? Uit een uitspraak over een zonnepark te Midden-Drenthe volgt dat de gemeenteraad als (ruime) voorwaarde had gesteld voor instemming met dat project dat de initiatiefnemer moest aantonen dat er voldoende draagvlak is in de omgeving. Deze initiatiefnemer heeft onder meer contact gezocht met omwonenden, een geldbedrag beschikbaar gesteld aan een dorpshuis, obligaties geschonken aan een jeugdsoos en participatie via een lokale energiecoöperatie mogelijk gemaakt: dat vond de Afdeling voldoende inspanning.

Maar wat nou als participatie niet mogelijk was gemaakt of er geen schenkingen plaats hadden gevonden? Dan had het voor zowel het bestuursorgaan als de initiatief tot aan de Afdeling nog onzekerder geweest of het besluit stand had gehouden. Ten behoeve van meer zekerheid aan zowel de zijde van het bestuursorgaan als aan de zijde van initiatiefnemers verdient het aanbeveling om –  als het creëren van draagvlak verlangd wordt – concreet in plaatselijk beleid op te nemen welke inspanningen (minimaal) worden verlangd. Hierover adviseer ik je graag!