Spring naar inhoud

Herziening van de verrekenprijs onder de UAV 2012, hoe zit het ook alweer?

Blog geschreven door Marijn Nuijens en Peter Bluemink Regelmatig stellen opdrachtnemers zich bij over- of onderschrijving van een verrekenbare hoeveelheid op het standpunt dat zij recht hebben op herziening van de verrekenprijs. Niet in alle gevallen is dit terecht. Hoewel de eisen van § 39 UAV helder lijken, levert afrekening van verrekenbare hoeveelheden in de praktijk toch nog discussie op. Hoe zit het ook alweer?

Uitgangspunt

Op grond van § 39 UAV 2012 worden verrekenbare hoeveelheden afgerekend tegen verrekenprijzen, die daartoe bij de totstandkoming van de overeenkomst zijn overeengekomen. Blijkens lid 1 van § 39 UAV 2012 geldt dit eveneens voor verrekenbare hoeveelheden die de in het bestek beschreven hoeveelheden over- of onderschrijven. Men gaat dus uit van de verrekenprijs zoals die in de overeenkomst is opgenomen. In die prijs wordt geacht een winstopslag te zijn inbegrepen.

Voorbeeld 1:

In het bestek is bepaald dat in een bepaald werk 100 stenen moeten worden toegepast. Deze post is een verrekenbare hoeveelheid. Stel nu dat in werkelijkheid 109 stenen zijn toegepast. De ‘eerste’ 100 stenen dienen conform bestek te worden afgerekend. De 9 stenen waarmee de bestekspost is overschreden, worden afgerekend tegen een vooraf overeengekomen verrekenprijs.

Tot zover geen bijzonderheden.

Herziening verrekenprijs

Lid 2 van § 39 UAV geeft een toevoeging op de hoofdregel. Indien de afwijking van de verrekenbare hoeveelheid meer dan 10% bedraagt (meer dan 110% of minder dan 90% van de in het bestek genoemde hoeveelheid), en de verrekenprijs te hoog of te laag blijkt te zijn, kan een herziening van de verrekenprijs worden gevorderd.

Voorbeeld 2:

Stel nu dat in een bestek wederom een verrekenbare hoeveelheid van 100 stenen is voorgeschreven. In werkelijkheid zijn 300 stenen gebruikt. Een overschrijding van 200%. Heeft een aannemer dan zonder meer recht op herziening van de verrekenprijs?

Niet zonder meer!

Allereerst is het aan de aannemer om aan te tonen dat de in het bestek opgenomen verrekenbare hoeveelheden te laag zijn om het werk overeenkomstig de bepalingen van het bestek of de aard van het werk tot stand te brengen. Met andere woorden; de aannemer dient aan te tonen dat de 300 stenen benodigd waren om het werk uit te voeren. Dat zal in dit geval waarschijnlijk wel lukken. Het is daarnaast echter ook aan de aannemer om aan te tonen dat de vooraf overeengekomen verrekenprijs te hoog of te laag blijkt te zijn. Het enkele laag of hoog zijn van de verrekenprijs is daarbij niet voldoende.

Indien de prijs bewust te laag (of te hoog) is geoffreerd, zoals het geval was in een zaak die in 2015 door de Raad van Arbitrage voor de Bouw  is behandeld (71.940), kan worden vastgesteld dat géén aanpassing van de verrekenprijs hoeft plaats te vinden.

In voormelde uitspraak werd door de aannemer bij een aanbesteding met een te lage eenheidsprijs ingeschreven (waarschijnlijk om op die manier meer kans te maken op de opdracht). Arbiters oordeelden dan ook dat – nu bewust met een te lage prijs is ingeschreven – de prijs niet (achteraf) te laag blijkt te zijn. Die prijs was altijd al te laag. Een dergelijke strategische inschrijving kan dus vervelende consequenties hebben.

Wijze van afrekening

Stel dat een herziening van de verrekenprijs heeft plaatsgevonden dan is nog relevant om na te gaan hoe een en ander moet worden afgerekend.

Uit § 39 lid 3 UAV volgt dat de gewijzigde verrekenprijzen alleen zijn bedoeld voor het verrekenen van afwijkingen. Enkel de over- of onderschrijding van de verrekenbare hoeveelheden wordt tegen de gewijzigde verrekenprijs verrekend. Toegepast op voorbeeld 2 geldt dus dat – zou een herziening hebben plaatsgevonden – dat de gewijzigde verrekenprijs enkel geldt voor de laatste 200 stenen. De overige 100 stenen worden – nog altijd – conform bestek afgerekend.