Spring naar inhoud

Prijsstijging in de bouw als gevolg van de oorlog in Oekraïne

De prijsstijgingen in de bouw blijven de gemoederen bezighouden. Al eerder schreven we over de prijsstijgingen als gevolg van de Covid-crisis. Inmiddels is er meer duidelijk over prijsstijgingen als gevolg van de oorlog in Oekraïne.

De Raad van Arbitrage in Bouwgeschillen heeft in een vonnis van 25 augustus 2022 overwogen en geoordeeld dat de (gevolgen van de) oorlog in Oekraïne kwalificeren als onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW. Het gevolg hiervan is dat de opdrachtgever geen instandhouding van de aanneemovereenkomst mag verwachten.

Hoewel arbiters zich (helaas) niet met zoveel woorden hebben uitgelaten over de vraag welke prijsstijging dan wel redelijk was - die vraag lag namelijk niet voor - is deze uitspraak relevant voor de bouwpraktijk.

De beoordeling van arbiters

De arbiters hebben in hun vonnis (vanaf overweging 30) uitvoerig stilgestaan bij de nijpende situatie in de bouw en de gevolgen hiervan voor de tussen partijen, reeds in oktober 2020 gesloten, koop- realisatieovereenkomst:

“Op 24 februari 2022 is Rusland Oekraïne binnengevallen. Door de voortdurende oorlog in Oekraïne stijgen de prijzen van tal van producten, van sommige zelfs (zeer) sterk en niet alleen van gas, olie en benzine. De situatie op de toch al overspannen bouwmarkt met stijgende bouwkosten en (dreigende) (personeels)tekorten is alleen maar nijpender geworden.” 

“De oorlog in Oekraïne en de gevolgen daarvan voor (onder andere) de bouw, hebben, naar het oordeel van arbiters, (inmiddels) te gelden als een van buiten komende extreme onvoorziene wijziging van omstandigheden welke naar objectieve  maatstaven  een  verdere  ongewijzigde  uitvoering  van  de aannemingsovereenkomst  voor  aanneemster  in  redelijkheid niet langer verantwoord maakt.”

en:

“Gelet op het bovenstaande zijn arbiters eveneens van oordeel dat er (inmiddels) eveneens sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 6:258 BW dat van dwingend recht is en bepaalt (voor zover hier relevant) dat de rechter op verlangen van een van partijen de gevolgen van een overeenkomst kan wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding niet mag verwachten. Of er vervolgens omstandigheden zijn die voor rekening komen van degene die zich op deze bepaling beroept kunnen arbiters nu onbesproken laten. Wat precies de redelijkheid en billijkheid van partijen in hun onderlinge verhouding eisen, kan thans eveneens onbesproken blijven, omdat die vraag niet voorligt.”

Conclusie

Uit deze uitspraak volgt – kort en goed – dat voor een overeenkomst als onderhavige, die vóór 24 februari 2022 is gesloten, de Oekraïne-oorlog als onvoorziene omstandigheid in de zin van 6:258 BW kwalificeert. Dit houdt in dat een ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet verwacht mag worden. De overeenkomst kan alsdan worden aangepast.

Op welke wijze de overeenkomst – op grond van redelijkheid en billijkheid – moet worden aangepast, blijft helaas (dus) in het midden. Duidelijk is wel dat partijen in ieder geval niet hebben aangesloten bij het leerstuk van de kostenverhogende omstandigheden van artikel 7:753 BW en § 47 UAV 2012. Deze is immers door partijen uitgesloten. Toch is een vergelijk met dit leerstuk te maken.

Voor de goede orde: op basis van de kostenverhogende omstandigheden is pas sprake van een recht op bijbetaling, als de kostenverhogende omstandigheden de prijs van het werk “aanzienlijk verhogen”. In dit verband hebben wij al eerder opgemerkt dat arbiters niet snel oordelen dat de prijs van het werk aanzienlijk is verhoogd. Uit jurisprudentie kan worden opgemaakt dat door arbiters niet alleen wordt gekeken naar de prijsverhoging van de bouwmaterialen zelf, maar ook naar de verhoging van de totale aanneemsom. Zo oordeelde de Raad in 2016 nog dat de eerste 20% van de prijsstijging van bouwmaterialen tot het ondernemersrisico van de aannemer kan behoren, en dat pas bij verhoging van de totale aanneemsom vanaf 5% sprake is van een “aanzienlijke kostenverhoging".

Of een dergelijke oplossing in dit verband redelijk is, vraag ik mij af. De drempel van “aanzienlijke kostenverhoging” geldt immers niet bij onvoorziene omstandigheden. Om die reden kan wellicht beter worden aangesloten bij jurisprudentie uit het huurrecht waarin inmiddels is besloten dat de gevolgen van de Covid-pandemie in beginsel door partijen gezamenlijk gedragen moet worden. Deze “share the pain” gedachte komt mij in ieder geval redelijk voor. 

Wil je meer weten over de gevolgen van Oekraïne-oorlog en/of de Covid-pandemie voor de bouw en de mogelijkheden die partijen in dat kader hebben? Neem dan contact op het met team Bouwrecht van PlasBossinade.