Staat en fiscus zijn voor Faillissementswet een pot nat
Vordering en steunvordering
De Staat (Minister van SZW) heeft een vordering op X vanwege het overtreden van de Wet Arbeid vreemdelingen van ruim € 8.000,-. Vanwege die vordering heeft de Staat de Rechtbank verzocht X in staat van faillissement te verklaren. Als steunvordering wordt een vordering van de Belastingdienst genoemd, of beter gezegd: de ontvanger van de Belastingdienst.
Pluraliteitsvereiste
De Rechtbank heeft het verzoek afgewezen, na de Staat in de gelegenheid te hebben gesteld om te motiveren waarom de Staat en de ontvanger twee verschillende schuldeisers zijn. De Rechtbank constateert vervolgens dat de Staat een publieksrechtelijke rechtspersoon is (2:1 lid 1 BW), waarvan de Belastingdienst een onderdeel is en geen zelfstandige rechtspersoonlijkheid heeft. Zij zijn dus geen te onderscheiden rechtspersonen en dus wordt niet voldaan aan het zogenoemde pluraliteitsvereiste.
Geen faillissement
Het Hof verduidelijkt dit nog. De ontvanger is volgens het Hof bevoegd zelfstandig in rechte op te treden bij de inning van de rijksbelastingen en is dus processueel te onderscheiden van de Staat. Maar materieel is een schuld aan de ontvanger een schuld aan de Staat. En dus zijn het geen twee verschillende schuldeisers, ook al is de Belastingdienst in organisatorisch, budgettair en begrotingstechnisch in vergaande mate zelfstandig. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het Hof. X wordt dus op grond van deze twee vorderingen niet failliet verklaard.