Spring naar inhoud

De chique bank en de opkoper van non-performing loans

In 2015 heeft de bank voor nette mensen, Van Lanschot, een deel van haar business, bestaande uit non-performing (vastgoed)leningen, overgedragen aan Promontoria, een dochter van het Amerikaanse private equity fonds Cerberus. Promontoria heeft zich vervolgens met overgave ingezet om de overgenomen vorderingen te innen en het hypothecair verbonden vastgoed van de oorspronkelijke Van Lanschot-klanten uit te winnen. Daar zijn procedures over gevoerd en op 10 juli 2020 is de Hoge Raad  er aan te pas gekomen om aan een aantal rechtsvragen een einde te maken. In deze bijdrage enkele lessen uit die uitspraak van de Hoge Raad.

Wat was het probleem?

De klanten vonden dat de overdracht aan Promontoria ongeldig was omdat Promontoria geen bank was. Banken vallen onder toezicht (in Nederland van De Nederlandsche Bank en van de AFM) en hebben bijzondere zorgplichten in acht te nemen. Als banken hun vorderingen op klanten zomaar kunnen over doen aan opkopers die God noch gebod kennen en misschien wel gevestigd zijn in schimmige buitenlanden, zijn die klanten letterlijk aan de heidenen overgeleverd. De klanten weigerden dus Promontoria te erkennen als nieuwe eigenaar van de vorderingen en verzetten zich tegen de uitwinning van hun vastgoed.

Het oordeel van de Hoge Raad

De Hoge Raad heeft nu in een bijzondere procedure antwoord gegeven op enkele vragen die haar zijn gesteld door de Rechtbank Amsterdam. Op basis van de antwoorden zal de rechtbank zijn oordeel geven in de verschillende zaken die daar lopen over de kwestie.

De Hoge Raad heeft bepaald dat niets zich verzet tegen een overdracht van een vordering door een bank aan een niet-bank. Voor vorderingen op consumenten (niet-professionals) blijft overigens gelden dat het beheer van die vorderingen, dus het onderhouden van het klantcontact en het uitvoeren van alles wat met de verwerking van de lening te maken heeft, moet (blijven) geschieden door een vergunninghouder (gebonden aan vergelijkbare gedragseisen die aan een bank worden gesteld).

Doorwerking van rechten én verplichtingen

Verder is nu duidelijk geworden dat afspraken die de bank met de klant had gemaakt in de voorwaarden van de lening (zoals bijvoorbeeld over het wijzigen van de rente) maar ook beperkingen die voortvloeien uit de bijzondere zorgplicht die nu eenmaal op een bank rust (zoals bijvoorbeeld onderzoeks-, advies-, informatie- of waarschuwingsplichten) de vordering hebben vormgegeven en de vordering in diezelfde vorm over gaat op de niet-bank. De niet-bank is als verkrijger van de vordering daar dus aan gebonden. De bancaire zorgplicht zelf blijft weliswaar achter bij de bank maar bepaalt feitelijk wel de speelruimte van de niet-bank.

De Hoge Raad geeft als voorbeeld een renteverhoging in de situatie dat de bank op grond van de voorwaarden gerechtigd was deze door te voeren, maar dit uit coulance niet deed. De verkrijgende niet-bank kan in dat geval de renteverhoging - mits niet op een andere grond in strijd met maatstaven van redelijkheid en billijkheid – gewoon doorvoeren. Het was immers coulance van de bank en niet een op grond van de wet verplichte terughoudendheid die de bank hier hanteerde.

De niet-bank kan niet zomaar zijn gang gaan bij het beheren of incasseren van de vordering en het eventueel verkopen van hypothecair verbonden vastgoed of het aanspreken van borgen. Dat moet zorgvuldig gebeuren. Er loopt overigens maar een dunne lijn tussen die extra (bancaire) zorgvuldigheid en de zorgvuldigheid die contractspartijen (en ook de verkrijgende niet-bank van een vordering jegens de klant) op grond van de algemene regels van redelijkheid en billijkheid uit de wet tegenover elkaar in acht moeten nemen. Onzorgvuldig gedrag verdient het nooit te worden beschermd, dat spreekt voor zich.

Kan de klant nog iets tegen de bank ondernemen?

De Hoge Raad laat ons nog in spanning over de vraag welke rechten de klant wellicht nog kan uitoefenen tegen de overdragende bank in het geval de niet-bank zich bij zijn handelen niet gedraagt als had mogen worden verwacht. Kan de klant de bank dan aanspreken voor schadevergoeding of de bank dwingen om tegen de niet-bank op te treden? Het antwoord op die vraag is niet nodig om de procedures die bij de Rechtbank Amsterdam spelen te beoordelen en dus ziet de Hoge Raad “aanleiding om deze vraag niet te beantwoorden.”

Wordt vast wel vervolgd.