Spring naar inhoud

Detailhandel en Dienstenrichtlijn

Gevolgen Europese Dienstenrichtlijn voor gemeentelijk detailhandelbeleid Op 30 januari 2018 heeft het Europese Hof van Justitie in een uitspraak vastgesteld dat detailhandel valt onder de Europese Dienstenrichtlijn. Deze uitspraak is van groot belang voor bijna alle Nederlandse gemeenten, omdat dit gevolgen kan hebben voor het gemeentelijke detailhandelbeleid. Het Hof gaat namelijk na wat de Europese Dienstenrichtlijn betekent voor bestemmingsplanbepalingen waarin bepaalde vormen van detailhandel zijn uitgesloten. Denk bijvoorbeeld aan de veel voorkomende situatie dat aan de rand van de stad of op bedrijfsterreinen wel detailhandel is toegestaan, maar alleen bepaalde soorten, zoals bouwmarkten, verkoop van auto’s en meubelen en keukens (veelal aangeduid als volumineuze detailhandel). Mag dat nog wel?

Detailhandel aan de rand van de stad

Achtergrond van deze zaak was de mogelijke komst van een Bristol vestiging naar winkelcentrum Het Woonplein aan de rand van Appingedam. De gemeente weigerde medewerking. Het bestemmingsplan liet alleen perifere en volumineuze detailhandel toe (bijvoorbeeld detailhandel in meubelen, keukens, woninginrichting, doe het zelf-zaken etc.). Volumineuze detailhandel past volgens het beleid van de gemeente namelijk minder goed in de binnenstad. Bristol verkoopt schoenen en kleding en is daarom geen volumineuze detailhandel. De gemeente wilde de Bristolvestiging niet toestaan omdat detailhandel in schoenen en kleding nu eenmaal in het centrum “hoort”.

Dienstenrichtlijn van toepassing op detailhandel

Maar is zo’n gemeentelijk detailhandelsbeleid eigenlijk wel in overeenstemming met de Europese Dienstenrichtlijn, die het vrij verkeer van diensten en de vrijheid van vestiging van dienstverrichters juist zoveel mogelijk bevordert? Die vraag schuift het Europese Hof door naar de Nederlandse Raad van State. Het definitieve antwoord daarop moet dus nog komen.

Wel stelt het Europese Hof vast dat de Dienstenrichtlijn van toepassing is op detailhandel, en dat is nieuw voor Nederland. Verder oordeelt het Hof dat de Dienstenrichtlijn ook van toepassing is als alle relevante aspecten zich binnen één land afspelen en er dus geen internationale concurrentie of grensoverschrijdende aspecten zijn.

Raad van State beoordeelt op non-discriminatie, noodzakelijkheid en evenredigheid

Tot slot geeft het Europese Hof aan hoe de Raad van State moet beoordelen of het vrij verkeer van diensten en de vrijheid van vestiging van dienstverrichters in de weg staan aan regulering van detailhandel. Een verbod op normale detailhandel buiten stadscentra is volgens het Hof niet bij voorbaat verboden. Wel moet zo’n regeling non-discriminatoir zijn (dus gelden voor iedereen). Verder moet de gemeente aantonen dat zo’n verbod “noodzakelijk” is om het gestelde doel (meestal bescherming van het stadscentrum en het voorkomen van leegstand) te bereiken en verder mag zo’n verbod niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is (evenredigheid).

Aan de hand van deze criteria (non-discriminatie, noodzakelijkheid en evenredigheid) zal de Raad van State moeten beoordelen of het Appingedamse detailhandelsbeleid (geen detailhandel buiten het stadscentrum) in overeenstemming is met de Dienstenrichtlijn. Omdat vrijwel alle gemeenten soortgelijke regelingen kennen, is het arrest van het Hof van groot belang voor bijna alle Nederlandse gemeenten. Gemeenten zullen moeten (kunnen) aantonen dat hun detailhandelsbeleid voldoet aan de Dienstenrichtlijn en dus dat dat beleid non-discriminatoir, noodzakelijk en evenredig is.