Onrealistische opleverdatum? Pas op met inschrijven!
Het gebeurt vaak: vertraging bij bouwprojecten. Dat kan flink geld kosten. De hamvraag is dan altijd: wie betaalt de rekening? Daarover worden veel geschillen gevoerd. Bedacht dient te worden dat het uitgangspunt van het Nederlandse recht is, dat eenieder zijn eigen schade draagt. En verder is relevant, dat een aannemer veelal inschrijft met een vaste aanneemsom. Die uitgangspunten maken dat een aannemer niet ‘zomaar’ aanspraak heeft op vergoeding van schade, veroorzaakt door vertraging. Een recente uitspraak van de Raad van Arbitrage maakt dit nog eens duidelijk. Wat was er aan de hand? Een aannemer had (via een aanbestedingsprocedure) ingeschreven op een RAW bestek. Dat bestek ging uit van een oplevering in oktober.
Niet haalbaar
Na de inschrijving, maar vóór de definitieve gunning, overhandigde de aannemer aan de opdrachtgever een concept planning. Die ging uit van oplevering in december. Er werd definitief gegund, de aannemer ging aan het werk en was inderdaad niet vóór december klaar. De aannemer maakte vervolgens (onder andere) aanspraak op vergoeding van vertragingsschade over de periode oktober-december. Er volgde een juridische procedure over. In de procedure kwam vast te staan, dat zowel aannemer als opdrachtgever vonden dat de besteksplanning – een oplevering in oktober – onrealistisch was. De aannemer had dit niet kunnen halen. In verband hiermee had de opdrachtgever de aannemer uiteindelijk ook termijnverlenging gegeven tot eind december.
Recht op vertragingsschade?
Maar had de aannemer ook recht op vergoeding van vertragingsschade? Nee. Waarom niet? Omdat arbiters oordeelden dat van een gespecialiseerd aannemer mag worden verwacht dat die bij eerste lezing van het bestek had gezien dat de daarin opgenomen opleverdatum onrealistisch was. De aannemer had toen, volgens arbiters, moeten waarschuwen of vragen stellen. Maar dat had de aannemer niet gedaan. De aannemer had zonder voorbehoud ingeschreven op het werk. Arbiters, zowel in eerste aanleg als onlangs in hoger beroep, wezen de gevorderde vertragingsschade daarom af.
De eisen
Ter afronding van deze blog bespreek ik hierna nog even kort de eisen waaraan voldaan moet worden, wil een aannemer wél aanspraak kunnen maken op vergoeding van vertragingsschade door de opdrachtgever.
*Ten eerste moet er (gelet op de hiervoor genoemde uitgangspunten) een juridische grondslag zijn voor de aanspraak. Denk aan een (toerekenbare) tekortkoming van de opdrachtgever in een op hem rustende verplichting. Zoals de (veelal ook nadrukkelijk overeengekomen) verplichting van de opdrachtgever om de aannemer in staat te stellen het werk tijdig en efficiënt op te leveren. Of denk, als het om een juridische grondslag gaat, aan specifieke bepalingen in de toepasselijke algemene voorwaarden, zoals de UAV. Die willen namelijk nog wel eens voor bepaalde situaties bepalen dat de opdrachtgever de extra kosten van de aannemer moet vergoeden.
*Bestaat er een grondslag, dan is ten tweede van belang dat datgene waarvoor de opdrachtgever kan worden aangesproken, ook aantoonbaar heeft geleid tot (vertragings)schade. Bij die discussie speelt het kritieke pad vaak een belangrijke rol.
*Ten derde, zoals hiervoor ook al duidelijk werd uit de besproken uitspraak, moet de aannemer zijn aanspraak tijdig kenbaar maken. Ten slotte moet het verhaal van schade niet zijn uitgesloten in de overeenkomst.