Uittredingsvrijheid coöperatieve vereniging
Het geschil
Tussen de ondernemer en de coöperatie is een geschil ontstaan over een verruiming van openingstijden. De ondernemer stelt dat deze verruiming voor haar en andere (kleine) winkeliers een (te) grote belasting vormt. Op 29 april 2016 heeft de ondernemer met onmiddellijke ingang haar lidmaatschap van de coöperatie opgezegd en is zij per direct gestopt met het betalen van de verenigingsbijdrage.
Kan opzeggen zomaar?
In de statuten van de coöperatie heeft de vereniging geprobeerd de rechtsverhouding met haar leden zo te regelen dat opzegging met onmiddellijk ingang niet mogelijk is. Een volledige uitsluiting van de uittredingsvrijheid acht de Rechtbank echter onmogelijk, zodat opzegging met inachtneming van een opzegtermijn van vier weken mogelijk moet zijn tegen het einde van het boekjaar volgend op dat waarin wordt opgezegd. De opzegging is daarom ingegaan op 1 januari 2018.
Daarnaast is in de statuten geprobeerd de uittredingsvrijheid te beperken door te bepalen dat de verplichting om te blijven bijdragen in de gemeenschappelijke kosten en lasten van de vereniging alsof men nog lid is, blijft bestaan zolang de ondernemer eigenaar blijft van haar winkelpand in het winkelcentrum. Uit de rechtspraak blijkt dat de uittredingsvoorwaarde voor de leden van een coöperatieve vereniging niet alleen kenbaar moet zijn, maar dat de aard en de omvang van de daaruit voortvloeiende verplichtingen voor de leden ook bepaalbaar moeten zijn. Uit de statuten blijkt in dit geval niet concreet wat een lid bij het uittreden verschuldigd zal zijn en blijven zodat de verplichtingen onvoldoende bepaalbaar zijn. Deze uittredingsvoorwaarde wordt dan ook voor niet geschreven gehouden.
Bovendien kon de coöperatie niet met succes een beroep doen op de lidmaatschapsverplichting zoals deze ten aanzien van de vereniging was opgenomen in de akte van levering waarbij de ondernemer de winkelruimte heeft verkregen. Dit is ook het geval ten aanzien van de verplichting in de leveringsakte om het winkelpand voor het publiek geopend te hebben gedurende de tijden waarop dat gebeurt volgens plaatselijk gebruik. Ook op deze verplichting kan de vereniging niet met succes een beroep doen.
Gevolg
Omdat de ondernemer haar lidmaatschap niet met onmiddellijke ingang op kon zeggen en dit lidmaatschap daarom voort heeft geduurd tot 1 januari 2018, was de ondernemer ook de verplichtingen verbonden aan haar lidmaatschap verschuldigd tot 1 januari 2018. Na de hiervoor genoemde datum kan de ondernemer niet meer door de vereniging worden aangesproken.