Spring naar inhoud

Verboden te besturen, een update over het civielrechtelijk bestuursverbod

In februari 2019 schreven wij over het civielrechtelijk bestuursverbod als wapen tegen frauderende bestuurders van rechtspersonen. Wij vroegen ons destijds hardop af of de mogelijkheid tot het vorderen van een bestuursverbod wel toegevoegde waarde had voor de praktijk. Begin vorig jaar constateerden wij dat er slechts twee personen waren veroordeeld tot een bestuursverbod. Daarop baseerden wij de voorlopige conclusie dat de introductie van het bestuursverbod weinig toevoegde aan het reeds beschikbare wapenarsenaal tegen frauderende bestuurders. Ruim een jaar verder is het tijd voor een update.

Positie OM

Waar in onze vorige bijdrage de rol van de curator bij het vorderen van een bestuursverbod centraal stond, belicht ik in deze bijdrage de positie van het Openbaar Ministerie (OM). De Faillissementswet biedt niet alleen de curator de mogelijkheid tot het vorderen van een bestuursverbod bij de (civiele) rechter, ook het OM heeft die optie. Een blik op de rechtspraak van het afgelopen jaar op dit punt leert dat het OM deze mogelijkheid ook (met succes) benut. Ik bespreek hieronder kort twee uitspraken waarin het OM een civielrechtelijk bestuursverbod vordert.

De rechtbank Overijssel heeft medio 2019 op vordering van het OM bij uitspraak van 20 juni 2019 aan een (voormalig) bestuurder van een aantal gefailleerde bv’s een bestuursverbod opgelegd voor de maximale duur van vijf jaren. Ter onderbouwing van de vordering heeft het OM in deze zaak verwezen naar de verklaringen van de curator waaruit volgt dat de bestuurder niet heeft voldaan aan zijn informatie- en mededelingsplicht. Ook kan uit deze verklaringen worden afgeleid dat de bestuurder niet voldeed aan de verplichting tot het voeren van een deugdelijke administratie. Uit deze uitspraak blijkt dat het OM zich bij de vordering kan en mag baseren op verklaringen en informatie afkomstig van de curator.  

Een andere zaak waarin het OM het civielrechtelijk bestuursverbod in stelling bracht, speelde voor de rechtbank Amsterdam. In deze uitspraak van 24 januari 2019 stond een bestuurder centraal die de afwikkeling van het faillissement van een door hem bestuurde vennootschap frustreerde. Zo weigerde hij te voldoen aan de op hem rustende verplichting de curator informatie te verschaffen. Zelfs het zogenoemd gijzelen van de bestuurder (deze 'gijzeling' dient ertoe alsnog de nodige informatie van de bestuurder te verkrijgen.) had niet het beoogde effect. De bestuurder stelde zich op het standpunt dat hij door informatie te verschaffen het gevaar zou lopen om strafrechtelijk te worden vervolgd. Hij deed daarop een beroep op het nemo-teneturbeginsel. Op basis van dit beginsel is een burger niet verplicht aan zijn eigen strafrechtelijke veroordeling mee te werken. De rechtbank gaat voorbij aan dit beroep en overweegt dat de keuze van de bestuurder om wegens strafrechtelijke onzekerheid tegenover de curator te zwijgen kan worden gebruikt ter onderbouwing van het vorderen van een bestuursverbod. De rechtbank legt op vordering van het OM in deze zaak uiteindelijk een bestuursverbod op voor de maximale termijn van vijf jaar.

Onmisbaar wapen?

Uit de recente rechtspraak volgt dat het OM actief het wapen van het civielrechtelijk bestuursverbod inzet ter bestrijding van frauderende bestuurders. Het is voorbarig te concluderen dat het daarmee een onmisbaar wapen vormt in het arsenaal dat het OM ter beschikking heeft ter bestrijding van fraudeurs. Ook blijft het de vraag of met het bestuursverbod daadwerkelijk beroepsfraudeurs kunnen worden aangepakt. Dergelijke lieden zullen veelal gebruikmaken van katvangers en stromannen zonder dat zij zelf staan ingeschreven als bestuurder van een vennootschap.

Vragen over het bestuursverbod? Ik adviseer graag.